Dan volgen nu de gebieden die de Israëlieten in Kanaän in bezit kregen en die door de priester Eleazar, door Jozua, de zoon van Nun, en door de stamhoofden van Israël door loting werden toegewezen aan de tweede helft van de stam Manasse en aan de negen andere stammen, zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. Er waren nog negeneneenhalve stam overgebleven. Dit kwam doordat Mozes aan de eerste helft van Manasse en aan Ruben en Gad al een gebied had toegewezen ten oosten van de Jordaan, doordat Jozefs nakomelingen twee stammen vormden, Manasse en Efraïm, en doordat de Levieten nergens grondgebied kregen, maar alleen steden om in te wonen en weidegronden voor hun vee. Kortom, de Israëlieten gingen bij de verdeling van het land precies zo te werk als de HEER aan Mozes had opgedragen.